ECLI:NL:HR:2022:845

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
21/02551
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen beschikking inzake beslag ex art. 94a Sv op auto onder neef van klager t.z.v. verdenking van verkrachting

In deze zaak gaat het om een cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarbij beslag is gelegd op een auto van de neef van de klager in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar verdenking van verkrachting. De klager, die stelt eigenaar te zijn van de auto, heeft een klaagschrift ingediend om het beslag op te heffen en de auto terug te krijgen. De rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard, maar de klager is in cassatie gegaan. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking en terugwijzing naar de rechtbank voor herbeoordeling.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank niet de juiste maatstaven heeft toegepast bij de beoordeling van het klaagschrift. De rechtbank had moeten onderzoeken of het hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter een schadevergoedingsmaatregel zou opleggen. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeert dat de beschikking van de rechtbank ontoereikend is gemotiveerd. De Hoge Raad vernietigt de beschikking en wijst de zaak terug naar de rechtbank Noord-Holland voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/02551 B
Datum21 juni 2022
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 15 juni 2021, nummer RK 21-004821, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
hierna: de klager.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft T.E. Korff, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden beoordeeld en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat de rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift een onjuiste maatstaf heeft toegepast.
2.2
De stukken die voor de beoordeling van de klacht van belang zijn, zijn weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 2. Deze stukken houden - kort samengevat - het volgende in:
- in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen een neef van de klager ter zake van verdenking van verkrachting is op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) onder deze neef beslag gelegd op een personenauto tot verhaal van een op te leggen schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht;
- de klager heeft een klaagschrift ingediend strekkende tot opheffing van het gelegde beslag en teruggave aan hem van de personenauto. Daartoe heeft de klager aangevoerd dat hij de eigenaar is van de personenauto.
2.3
De rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
“2. Beoordeling
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 15 maart 2021 is onder [betrokkene 1] voornoemde personenauto inbeslaggenomen.
-standpunten-
De raadsman van klager heeft in raadkamer ter aanvulling op het klaagschrift aangevoerd dat klager eigenaar van de auto is en dat zijn neef de auto regelmatig gebruikt.
De officier van justitie heeft verklaard zich te verzetten tegen teruggave van de inbeslaggenomen personenauto aan klager en heeft daartoe aangevoerd dat het belang van strafvordering zich daartegen verzet, nu het Openbaar Ministerie zal vorderen dat de personenauto zal worden verbeurd verklaard.
3. Toetsingsmaatstaven
Ingeval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94a, eerste, tweede of derde lid, Sv, dient de rechter te onderzoeken:
a. of er ten tijde van zijn beslissing sprake is van een verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde of de vierde (lid 3) categorie kan worden opgelegd en
b. of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is, dat de strafrechter, later oordelend, de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dan wel de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr zal opleggen.
4. Beoordeling
Vast is komen te staan dat met machtiging van de rechter-commissaris van 16 maart 2021 op rechtmatige wijze conservatoir beslag is gelegd op het geldbedrag [de Hoge Raad begrijpt: de personenauto] en dat het beslag - gelet op de tegen [betrokkene 1], de neef van klager, gerezen verdenking van overtreding van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht - nog voortduurt.
De raadsman beperkt het klaagschrift ter zitting tot de in beslag genomen personenauto, merk Audi, kenteken [kenteken] [de Hoge Raad begrijpt: [kenteken]].
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond behoort te worden verklaard, nu zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een schadevergoeding aan een slachtoffer zal opleggen.
De rechtbank is op grond van de stukken en het verhandelde in raadkamer van oordeel dat het Openbaar Ministerie vooralsnog voldoende onderbouwd aannemelijk heeft gemaakt dat er jegens de neef van klager sprake is van een verdenking van een misdrijf waarvoor op de voet van het bepaalde in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en dat zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dan wel de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr, oplegt.”
2.4
Artikel 94a Sv luidt:
“1. In geval van verdenking van een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen inbeslaggenomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen geldboete.
2. In geval van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen in beslag genomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een naar aanleiding van dat misdrijf op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
3. Ingeval van verdenking van een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vierde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen in beslaggenomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
4. Voorwerpen die toebehoren aan een ander dan degene aan wie, in het in het eerste lid bedoelde geval, de geldboete kan worden opgelegd of degene aan wie, in het in het tweede lid bedoelde geval, het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden ontnomen, of degene aan wie, in het in het derde lid bedoelde geval, de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht kan worden opgelegd, kunnen in beslag worden genomen indien voldoende aanwijzingen bestaan dat deze voorwerpen geheel of ten dele aan die ander zijn gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning van voorwerpen te bemoeilijken of te verhinderen, en die ander dit wist of redelijkerwijze kon vermoeden.
5. In het geval, bedoeld in het vierde lid, kunnen tevens andere aan de betrokken persoon toebehorende voorwerpen in beslag worden genomen, tot ten hoogste de waarde van de in het vierde lid bedoelde voorwerpen.
6. Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten.”
2.5
Bij de beoordeling van de klacht moet worden vooropgesteld dat de rechter in een geval waarin op grond van artikel 94a Sv beslag is gelegd en een derde in een beklagprocedure op de voet van artikel 552a Sv om teruggave verzoekt, als maatstaf moet aanleggen of buiten redelijke twijfel staat dat die derde als eigenaar van dat inbeslaggenomen voorwerp moet worden aangemerkt. De rechter moet daarvan in zijn beslissing blijk geven. Als die derde als eigenaar wordt aangemerkt zal de rechter ook moeten onderzoeken, en daarvan blijk moeten geven, of zich de situatie van artikel 94a leden 4 of 5 Sv voordoet. (Vgl. HR 20 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2144.)
2.6
Uit de overwegingen van de rechtbank blijkt niet dat zij deze maatstaven heeft aangelegd bij de beoordeling van het klaagschrift. Dit betekent dat haar beschikking ontoereikend is gemotiveerd.
2.7
De klacht is gegrond. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Noord-Holland, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 juni 2022.