ECLI:NL:HR:2022:829

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
21/03048
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep van [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën en de Staat inzake vergoeding immateriële schade

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juni 2022 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën en de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid). Het beroep was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 24 juni 2021, waarin het hoger beroep van belanghebbende werd behandeld. De zaak betreft een verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat het beroep duidelijk niet kan slagen. Daarom heeft de Hoge Raad besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals toegestaan onder artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. Tevens heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Deze beslissing is openbaar uitgesproken door de vice-president M.E. van Hilten, samen met de raadsheren E.N. Punt en J.A.R. van Eijsden, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/03048
Datum3 juni 2022
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende),
vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven,
tegen
1. de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN, vertegenwoordigd door [P] ,
2. de STAAT (de MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 24 juni 2021, nrs. 19/00888 en 19/00889 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van Rechtbank Noord-Holland (nrs. HAA 17/2949 en HAA 17/2950) betreffende het verzoek van belanghebbende om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De Hoge Raad heeft de middelen over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen een advies uit te brengen.
De Hoge Raad is tot het oordeel gekomen dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Hij zal daarom gebruikmaken van de mogelijkheid om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren (zie artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie).

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2022.