ECLI:NL:HR:2022:827

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
21/05020
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake griffierecht en proceskosten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juni 2022 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 25 oktober 2021, waarin de rechtbank een beslissing had genomen in een belastingkwestie. De Hoge Raad heeft in deze procedure de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld.

De griffier van de Hoge Raad had de belanghebbende, [X] B.V., op 19 januari 2022 gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht en had een termijn van vier weken gesteld voor de betaling. Ondanks dat de brief was afgehaald, is het griffierecht niet voldaan. Op 2 maart 2022 heeft de griffier een bericht in het digitale dossier geplaatst, waarin de belanghebbende werd uitgenodigd om te reageren op het niet betalen van het griffierecht. De Hoge Raad ging ervan uit dat de belanghebbende dit bericht had ontvangen, maar er is geen gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid om het griffierecht alsnog te voldoen.

Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 3 juni 2022.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/05020
Datum3 juni 2022
ARREST
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende),
vertegenwoordigd door H.M. van Vliet,
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIEN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 25 oktober 2021, nr. AWB 19/6269.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 19 januari 2022 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling daarvan een termijn van vier weken gesteld. Deze brief is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgehaald op de afhaallocatie. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft op 2 maart 2022 een bericht in het digitale dossier van belanghebbende geplaatst waarbij belanghebbende in de gelegenheid is gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet is betaald. Van de plaatsing van het hiervoor vermelde bericht in dit digitale dossier is eveneens op 2 maart 2022 een notificatie verzonden naar het door belanghebbende voor dit doel opgegeven emailadres. Op grond hiervan neemt de Hoge Raad aan dat belanghebbende dit bericht heeft ontvangen, en wel, gelet op artikel 8:36c, lid 2, Awb, op 2 maart 2022.
Belanghebbende heeft van de hiervoor bedoelde gelegenheid geen gebruik gemaakt. Het beroep in cassatie moet daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, en de raadsheren E.F. Faase en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2022.