In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juni 2022 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 25 oktober 2021, waarin de rechtbank een beslissing had genomen in een belastingkwestie. De Hoge Raad heeft in deze procedure de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld.
De griffier van de Hoge Raad had de belanghebbende, [X] B.V., op 19 januari 2022 gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht en had een termijn van vier weken gesteld voor de betaling. Ondanks dat de brief was afgehaald, is het griffierecht niet voldaan. Op 2 maart 2022 heeft de griffier een bericht in het digitale dossier geplaatst, waarin de belanghebbende werd uitgenodigd om te reageren op het niet betalen van het griffierecht. De Hoge Raad ging ervan uit dat de belanghebbende dit bericht had ontvangen, maar er is geen gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid om het griffierecht alsnog te voldoen.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 3 juni 2022.