ECLI:NL:HR:2022:796

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 mei 2022
Publicatiedatum
27 mei 2022
Zaaknummer
21/05119
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 mei 2022 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven, tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen de mondelinge uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 9 november 2021, die op 20 januari 2022 schriftelijk is vastgesteld. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift niet de gronden van het beroep in cassatie bevatte. Belanghebbende had de gelegenheid om deze gronden in te dienen, maar heeft dit niet gedaan. De termijn hiervoor eindigde op 14 april 2022. De Hoge Raad concludeert dat belanghebbende op de hoogte was van de vereiste indiening van de gronden, maar deze niet heeft ingediend. Hierdoor verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk, op basis van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/05119
Datum27 mei 2022
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende),
vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven,
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 20 januari 2022, nr. 19/01660.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Het via het webportaal van de Hoge Raad ontvangen beroepschrift in cassatie is gericht tegen de mondelinge uitspraak van het Hof van 9 november 2021. Het beroepschrift bevat niet de gronden van het beroep in cassatie. Het Hof heeft op de voet van artikel 28b, lid 1, AWR de mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke uitspraak. Deze schriftelijke uitspraak is op 20 januari 2022 aan de griffier van de Hoge Raad verzonden.
De griffier van de Hoge Raad heeft op 3 maart 2022 in het digitale dossier van belanghebbende een bericht geplaatst waarbij belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld de gronden van het beroep in cassatie binnen zes weken na die datum in te dienen. Die termijn eindigde op 14 april 2022. Van de plaatsing van het hiervoor vermelde bericht in het digitale dossier van belanghebbende is eveneens op 3 maart 2022 een notificatie verzonden naar het door belanghebbende voor dit doel opgegeven emailadres. Op grond hiervan neemt de Hoge Raad aan dat belanghebbende dit bericht heeft ontvangen, en wel, gelet op artikel 8:36c, lid 2, Awb, op 3 maart 2022.
Belanghebbende heeft de gronden van het beroep in cassatie niet ingediend. Daarom zal de Hoge Raad met toepassing van artikel 6:6 Awb het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2022.