Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige
4.Beslissing
8 februari 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 februari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 juli 2020. De verdachte was veroordeeld voor oplichting waarbij de benadeelde partij, een slager, was bewogen tot de afgifte van een vleesschotel. De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend, waarbij hij materiële schade van € 86,79 en immateriële schade van € 180,- had opgegeven. Het hof heeft echter de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 266,79 aan materiële schade, inclusief een schadevergoedingsmaatregel.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het hof de vordering van de benadeelde partij zo heeft uitgelegd dat het bedrag van € 180,-, dat onder immateriële schade was vermeld, in feite ook als materiële schade moest worden beschouwd. Dit was niet onbegrijpelijk, aangezien het ging om onkosten zoals aangifte en dergelijke. De Hoge Raad heeft de overige klachten over de uitspraak van het hof ook beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beslissing van het hof in stand bleef. Dit arrest benadrukt de noodzaak van zorgvuldige uitleg van schadevergoedingsvorderingen en de rol van de rechter in het beoordelen van dergelijke vorderingen in het strafrecht.