ECLI:NL:HR:2022:79

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
20/02386
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over oplichting en schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 februari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 juli 2020. De verdachte was veroordeeld voor oplichting waarbij de benadeelde partij, een slager, was bewogen tot de afgifte van een vleesschotel. De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend, waarbij hij materiële schade van € 86,79 en immateriële schade van € 180,- had opgegeven. Het hof heeft echter de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 266,79 aan materiële schade, inclusief een schadevergoedingsmaatregel.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het hof de vordering van de benadeelde partij zo heeft uitgelegd dat het bedrag van € 180,-, dat onder immateriële schade was vermeld, in feite ook als materiële schade moest worden beschouwd. Dit was niet onbegrijpelijk, aangezien het ging om onkosten zoals aangifte en dergelijke. De Hoge Raad heeft de overige klachten over de uitspraak van het hof ook beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beslissing van het hof in stand bleef. Dit arrest benadrukt de noodzaak van zorgvuldige uitleg van schadevergoedingsvorderingen en de rol van de rechter in het beoordelen van dergelijke vorderingen in het strafrecht.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/02386
Datum8 februari 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 juli 2020, nummer 21-003374-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat het hof de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] heeft toegewezen tot een bedrag van € 266,79 aan materiële schade en voor dat bedrag een schadevergoedingsmaatregel heeft opgelegd, terwijl de benadeelde partij slechts een bedrag van € 86,79 aan materiële schade heeft gevorderd.
2.2.1
Het hof heeft de verdachte veroordeeld voor oplichting waarbij de benadeelde partij is bewogen tot de afgifte van een vleesschotel.
2.2.2
Bij de stukken bevindt zich een formulier ‘Verzoek tot Schadevergoeding’. Dit formulier houdt onder 4A en 4B als door de benadeelde partij opgegeven schadeposten en daarop gegeven toelichting in:
“4A Materiële schade
(...)
Hapjesschotel excellent 15 personen € 56,32
gepaneerde schnitzels 9,61
Kipschnitzels 4,41
Jordaanse steaks 11,54
Totaal materiële schade € 86,79
4B Immateriële schade (smartengeld)
(...)
Ik zou graag het maximale aan smartengeld willen ontvangen. Volgens de wijkagent zouden wij recht hebben op een bedrag van € 180,- voor het maken van onkosten zoals aangifte etc.
Totaal immateriële schade € 180,-”
2.2.3
Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 266,79 aan materiële schade en voor dat bedrag een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Het heeft daartoe onder meer overwogen:
“De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van materiële schade ten bedrage van € 86,79. Daarnaast heeft de benadeelde partij als immateriële schade een bedrag gevorderd van € 180,- en heeft tevens de wettelijke rente gevorderd. De vordering is bij het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht gedeeltelijk toegewezen, tot een bedrag van € 176,79.
De benadeelde partij heeft zich binnen de grenzen van de eerste vordering opnieuw gevoegd in de strafzaak in hoger beroep. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding voort in de strafzaak in hoger beroep.
Met betrekking tot het bedrag dat door de benadeelde partij is gevorderd als immateriële schade is het gerechtshof uit de toelichting op de vordering gebleken dat het gaat om een vergoeding ter zake van door de benadeelde partij gemaakte onkosten gemaakt voor het doen van aangifte en dergelijke. Het gerechtshof beschouwt die kostenpost daarom als materiële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is niet betwist door de verdachte. De verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2016 tot aan de dag van algehele voldoening.”
2.3
Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij zo uitgelegd dat ook het bedrag van € 180 dat is vermeld in rubriek 4B van het onder 2.2.2 weergegeven formulier slechts materiële schade betreft. Die uitleg is niet onbegrijpelijk, nu het blijkens dit formulier gaat om gemaakte “onkosten zoals aangifte etc.”. Dat de benadeelde partij deze kosten op het voorgedrukte formulier kennelijk per abuis heeft ingevuld onder het kopje “Immateriële schade (smartengeld)”, maakt dat niet anders.

3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 februari 2022.