ECLI:NL:HR:2022:759

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
20/02306
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op geldbedrag in verband met verdenking van vuurwapenbezit

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 7 juli 2020. Het betreft een klaagschrift ingediend door de klager, die in verband met een verdenking van vuurwapenbezit een beslag heeft ondervonden op een geldbedrag van € 143.350. De schriftelijke afdoening van het klaagschrift vond plaats zonder openbare behandeling, dit in het kader van de COVID-19 maatregelen, zoals vastgelegd in artikel 23.2 van het Wetboek van Strafvordering.

De rechtbank had geoordeeld dat het strafvorderlijk belang van de waarheidsvinding zich verzet tegen de opheffing van het beslag op het geldbedrag. Tevens oordeelde de rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later zal besluiten tot verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geld. De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen van de klager beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de klager verworpen, waarmee de beslissing van de rechtbank in stand blijft.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/02306 B
Datum24 mei 2022
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 7 juli 2020, nummer RK 20/739, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
hierna: de klager.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van de cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
24 mei 2022.