Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
24 mei 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 7 juli 2020. Het betreft een klaagschrift ingediend door de klager, die in verband met een verdenking van vuurwapenbezit een beslag heeft ondervonden op een geldbedrag van € 143.350. De schriftelijke afdoening van het klaagschrift vond plaats zonder openbare behandeling, dit in het kader van de COVID-19 maatregelen, zoals vastgelegd in artikel 23.2 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank had geoordeeld dat het strafvorderlijk belang van de waarheidsvinding zich verzet tegen de opheffing van het beslag op het geldbedrag. Tevens oordeelde de rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later zal besluiten tot verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geld. De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen van de klager beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de klager verworpen, waarmee de beslissing van de rechtbank in stand blijft.