Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
24 mei 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 22 september 2020. De verdachte, geboren in 1978, was in hoger beroep veroordeeld voor belaging, gepleegd tegen twee slachtoffers. De verdediging heeft in cassatie verschillende middelen ingediend, waaronder klachten over de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en de redelijke termijn in het hoger beroep. De advocaat-generaal, P.C. Vegter, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig is om te motiveren waarom het tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand blijft.