Uitspraak
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Arnhem, kantoorhoudende te Zutphen,
wonende te [woonplaats],
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
20 mei 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 mei 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de moeder van een dochter. De moeder had eerder een beschikking van het hof aangevochten, waarin haar omgang met haar dochter was ontzegd. De moeder stelde dat de motivering van de beschikking tekortschiet en dat zij niet in staat was geweest om toereikend te reageren op een gewijzigd verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) en het gesprek dat het hof met haar dochter had gevoerd. De Hoge Raad heeft de klachten van de moeder beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de beschikking van het hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom het oordeel was genomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van de moeder verworpen, waarmee de beschikking van het hof in stand bleef.