Uitspraak
1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
Daarom zal de Hoge Raad met toepassing van artikel 8:36a, lid 5, Awb het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 mei 2022 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie ingesteld door J.S. Roseval te Rotterdam namens [X] B.V. tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 17 september 2021. Het cassatieberoep was gericht tegen deze uitspraak, maar de Hoge Raad heeft geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de indiener van het beroepschrift, een beroepsmatig optredende rechtsbijstandverlener, niet heeft voldaan aan de verplichting om het beroepschrift digitaal in te dienen, zoals voorgeschreven door artikel 1 van het Besluit van 6 maart 2019. De griffier van de Hoge Raad had de indiener op 24 februari 2022 verzocht om het beroepschrift binnen zes weken digitaal in te dienen, maar dit verzoek is genegeerd. Hierdoor kon de Hoge Raad niet anders dan het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De uitspraak is openbaar gedaan en is ondertekend door de voorzitter en de raadsheren.