Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
17 mei 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 mei 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 16 september 2020 was gewezen. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1990, die meermalen zonder geldig vervoerbewijs in de trein heeft gereisd, wat valt onder artikel 70.1 van de Wet personenvervoer 2000. De Hoge Raad diende te beoordelen of het hoger beroep ontvankelijk was, gezien de eerdere afdoening van de overtredingen in eerste aanleg met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, die werd bijgestaan door advocaat A. Fakiri uit 's-Gravenhage. De advocaat-generaal, P.C. Vegter, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft daarbij geen verdere motivering hoeven geven, omdat de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met raadsheren Y. Buruma en M.J. Borgers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.