Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
17 mei 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 mei 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 13 juni 2018 werd gewezen. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1967, die in hoger beroep was gegaan tegen een veroordeling voor eenvoudige belediging (artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht) en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven (artikel 285.1 van het Wetboek van Strafrecht). De verdachte heeft het beroep in cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaten R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen werkzaam te Rotterdam, cassatiemiddelen hebben voorgesteld. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de ingediende cassatiemiddelen beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het hof niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft in zijn oordeel geen verdere motivering hoeven geven, aangezien de klachten niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft derhalve het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand blijft.