ECLI:NL:HR:2022:71

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
21 januari 2022
Zaaknummer
20/02577
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arrest van het gerechtshof wegens onregelmatigheden in de samenstelling van de rechtbank

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een gewapende overval op een medewerker van een casino in Limburg in 2017, waarbij de verdachte is veroordeeld voor afpersing op basis van artikel 317.1 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft cassatie ingesteld, omdat het hof het vonnis van de rechtbank ten onrechte deels heeft bevestigd. Het cassatiemiddel stelt dat een van de rechters die het vonnis van de rechtbank heeft gewezen, niet heeft deelgenomen aan het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg. Dit is vastgesteld aan de hand van het proces-verbaal van de terechtzitting, waarin andere rechters zijn vermeld dan die in het vonnis van de rechtbank. De Hoge Raad oordeelt dat deze onregelmatigheid leidt tot de nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting en de daarop gebaseerde uitspraak. Hierdoor leent het vonnis van de rechtbank zich niet voor (gedeeltelijke) bevestiging door het hof. De Hoge Raad vernietigt daarom de uitspraak van het hof en wijst de zaak terug naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/02577
Datum25 januari 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 17 augustus 2020, nummer 20-003511-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof het vonnis van de rechtbank ten onrechte deels heeft bevestigd, omdat het vonnis van de rechtbank mede is gewezen door een rechter die niet heeft deelgenomen aan het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
2.2.1
De rechtbank heeft de verdachte ter zake van afpersing veroordeeld. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging, en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren.
2.2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg houdt in dat aldaar als rechters aanwezig waren D.D. Kock, J.B.J. Driessen en J.H.M. Engels. Het vonnis van de rechtbank vermeldt dat het is gewezen door D.D. Kock, J.B.J. Driessen en C.M. Nollen.
2.3
Op grond van deze stukken moet op zichzelf worden aangenomen dat één van de rechters die het door het hof (gedeeltelijk) bevestigde vonnis van de rechtbank hebben gewezen, niet aan het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg heeft deelgenomen. Dit brengt - zonder nader onderzoek door het hof of sprake was van een administratieve misslag in de weergave van de samenstelling van de rechtbank - mee dat het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en de naar aanleiding daarvan gewezen uitspraak aan nietigheid lijden. Het vonnis van de rechtbank leende zich daarom niet voor (gedeeltelijke) bevestiging door het hof.
2.4
Het cassatiemiddel klaagt daarover terecht.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
25 januari 2022.