Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
17 mei 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 mei 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1988, had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het hof, waarin hij was veroordeeld voor openlijke geweldpleging. De advocaat van de verdachte, M.A.C. de Bruijn, heeft cassatiemiddelen voorgesteld, maar de advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep. Dit omdat het eerste cassatiemiddel klaarblijkelijk niet tot cassatie kon leiden en de verdachte bij het tweede middel onvoldoende belang had.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Het tweede cassatiemiddel, dat betrekking had op de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, werd echter gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, maar verbond hieraan geen ander rechtsgevolg.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de noodzaak voor een zorgvuldige behandeling van cassatieberoepen.