Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
17 mei 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 mei 2022 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De zaak betreft een verdachte die is beschuldigd van medeplegen van moord en het voorhanden hebben van een vuurwapen in het kader van een liquidatie in Curaçao. De verdachte heeft cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof, waarbij verschillende cassatiemiddelen zijn voorgesteld door zijn advocaat, J. Boksem. De advocaat-generaal, E.J. Hofstee, heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven, omdat de klachten niet van belang zijn voor de ontwikkeling van het recht. Wel heeft de Hoge Raad ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep is overschreden, aangezien er meer dan zestien maanden zijn verstreken sinds het instellen van het beroep. Dit heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van achttien jaren naar zeventien jaren en zes maanden.
De Hoge Raad heeft uiteindelijk de uitspraak van het hof vernietigd, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.