Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
14 juni 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juni 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De zaak betreft een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag op zijn vriendin door haar met een mes in de borst te steken, alsook van wederrechtelijke vrijheidsberoving. De feiten vonden plaats op Curaçao en de verdachte is geboren in 1997.
De verdachte heeft in hoger beroep verweer gevoerd met betrekking tot de aangetroffen hoeveelheid bloed in de kofferbak van zijn auto, maar het Hof heeft hier niet op gereageerd. De verdediging heeft daarnaast klachten geuit over het bewijs en de kwalificatie van de wederrechtelijke vrijheidsberoving. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig is om te motiveren waarom het tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.