Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
14 juni 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juni 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Amsterdam van 6 juli 2020. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in deze context wordt aangeduid als [betrokkene]. De betrokkene is geboren in 1985 en heeft het beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof. De advocaat G. Spong heeft namens de betrokkene een cassatiemiddel ingediend, dat aan het arrest is gehecht.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geen motivering hoeven geven, omdat de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren M.J. Borgers en T. Kooijmans, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.