ECLI:NL:HR:2022:68

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
21 januari 2022
Zaaknummer
20/03021
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming in de zaak van coffeeshop Checkpoint en de rol van de overheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met betrekking tot de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in de context van de coffeeshop Checkpoint. De zaak betreft een vordering tot ontneming van € 3.500.000, die door het gerechtshof Den Haag was opgelegd aan de betrokkene, die betrokken was bij de exploitatie van de coffeeshop. De Hoge Raad heeft de klachten van de betrokkene en het openbaar ministerie beoordeeld, waarbij het hof eerder had geoordeeld dat de betalingsverplichting gematigd moest worden tot 50% van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, dat op € 22.767.439 was geschat.

De Hoge Raad oordeelde dat de beslissing van het hof om de betalingsverplichting te matigen niet tot cassatie leidde. De Hoge Raad benadrukte dat het niet nodig was om te motiveren waarom de klachten niet tot vernietiging van de uitspraak konden leiden, omdat de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. De Hoge Raad verwees naar eerdere rechtsoverwegingen in een samenhangende zaak (ECLI:NL:HR:2022:67) en concludeerde dat de matiging van de betalingsverplichting door het hof gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden waaronder het wederrechtelijk verkregen voordeel was verkregen.

De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de complexe relatie tussen de exploitatie van coffeeshops, de rol van de overheid en de juridische implicaties van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad verwerpt de beroepen en bevestigt de beslissing van het hof, waarbij de maatschappelijke context en de rol van de overheid in de exploitatie van de coffeeshop in overweging zijn genomen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/03021 P
Datum25 januari 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 16 september 2020, nummer 22-002117-10, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: de betrokkene.

1.Procesverloop in cassatie

De beroepen zijn ingesteld door de betrokkene en het openbaar ministerie.
Namens de betrokkene heeft G.A.C. Beckers, advocaat te Maastricht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. Ook het openbaar ministerie heeft bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
Beide schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De raadsman van de betrokkene heeft het beroep van het openbaar ministerie tegengesproken.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De raadsman van de betrokkene heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2. Beoordeling van de cassatiemiddelen die namens de betrokkene zijn voorgesteld

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3. Beoordeling van het cassatiemiddel dat door het openbaar ministerie is voorgesteld

3.1
Het cassatiemiddel komt op tegen de beslissing van het hof de aan de betrokkene op te leggen betalingsverplichting te matigen tot 50% van de geschatte omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
3.2
Het hof heeft het door de betrokkenen gezamenlijk verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 22.767.439 en aan de betrokkene in de onderhavige zaak een betalingsverplichting opgelegd van € 3.500.000. De uitspraak houdt over de hoogte van de betalingsverplichting, voor zover hier van belang, het volgende in:
“7.3 Matiging
Reeds hierboven is opgemerkt dat naar het oordeel van het hof het onverkort toepassen van de ‘Black-Widow’-maatstaf in dit geval tot een onbillijke uitkomst leidt. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de actieve en faciliterende rol van de overheid (waaronder ook het Openbaar Ministerie) ertoe heeft geleid dat de exploitatie van de coffeeshop zich kon ontwikkelen tot een dermate grote omvang dat de hierboven vastgestelde grote winsten konden worden gegenereerd. Zonder het faciliteren door die overheid was het [betrokkene] . en [betrokkene 1] niet gelukt zulke grote winsten te maken.
In de hoofdzaak heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch in dit verband het volgende overwogen:
“De coffeeshop (bedoeld is Checkpoint – opmerking hof) was ingericht en georganiseerd op naleving van de gedoogvoorwaarden, zij het dat de verdachte die naar de letter bezien structureel heeft overtreden. De medewerkers werkten in een regulier dienstverband. Aan de fiscale verplichtingen werd voldaan. De exploitatie van de coffeeshop (‘de voordeur’) kon slechts mogelijk zijn door een regelmatige aanvoer van aanzienlijke hoeveelheden softdrugs (‘de achterdeur’). Van die omstandigheid was eenieder die met de coffeeshop gemoeid was op de hoogte, óók het Openbaar Ministerie. Hier doet zich de merkwaardige en niet anders dan als paradoxaal aan te duiden situatie voor dat de exploitatie van een coffeeshop die zich aan de gedoogvoorwaarden houdt, gedoogd wordt waar het de zogenoemde ‘voordeur’ (verkoop) betreft, maar dat de bevoorrading, het aanhouden van een voor een behoorlijke bedrijfsvoering evident noodzakelijke voorraad en de aankoop van verdovende middelen (‘de achterdeur’) onverminderd verboden zijn en strafbare feiten opleveren.
(...)
De (vertegenwoordiger van) verdachte heeft openheid betracht omtrent de wijze waarop hij de coffeeshop dreef, inclusief de achterdeurproblematiek. Dat de exploitatie van de coffeeshop ‘noodzakelijkerwijs’ betekende dat de verdachte strafbare feiten pleegde, disculpeert verdachte niet, maar kleurt de feiten wel in hoge mate.”
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft voorts overwogen dat met strafoplegging ter zake van de door [betrokkene] . en [betrokkene 1] begane strafbare feiten geen redelijk doel is gediend en heeft bepaald dat aan [betrokkene] . en [betrokkene 1] geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Gelet op de hierboven weergegeven overwegingen van de rechtbank in deze ontnemingszaak en van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch in de strafzaak die het hof overneemt en tot de zijne maakt, acht het hof het redelijk om het te ontnemen bedrag aanzienlijk lager vast te stellen dan het geschatte voordeel. Een toewijzing van de vordering zou geen recht doen aan de omstandigheden waaronder het wederrechtelijk verkregen voordeel is verkregen. Als wordt gelet op al de strafrechtelijke rechterlijke beslissingen die in de Checkpoint-zaak de afgelopen jaren zijn genomen, kan men zich afvragen of de problematiek die optrad als gevolg van de sterke groei van Checkpoint – achteraf bezien – niet beter door bestuursrechtelijk ingrijpen dan door strafrechtelijk optreden kon worden aangepakt. Daar komt bij dat de overheid (zowel de rijksoverheid als de gemeente) door belastingheffingen (bijvoorbeeld BTW, Vpb, loonheffingen, IB) en het heffen van parkeergelden reeds forse inkomsten als gevolg van de exploitatie van Checkpoint door betrokkenen heeft gehad, terwijl die zelfde overheid (inclusief het Openbaar Ministerie) wist of kon weten dat Checkpoint haar hoge winsten alleen kon behalen doordat zij voortdurend in ieder geval gedoogvoorwaarde A.4 overtrad.
Anderzijds acht het hof het met de rechtbank maatschappelijk niet aanvaardbaar dat een wetsovertreder al het door hem met strafbare feiten verdiende geld mag behouden, zelfs niet wanneer – zoals hier het geval was – de overheid daarbij een discutabele rol heeft gehad.
Rekening houdend met deze omstandigheden acht het hof termen aanwezig om een matiging van 50% toe te passen op het wederrechtelijk verkregen voordeel en zal het hof de vordering voor dat deel toewijzen.
50% van € 7.023.340,89 = € 3.511.670,44.”
3.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak 20/03022 P, ECLI:NL:HR:2022:67, rechtsoverwegingen 3.4 en 3.5.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt de beroepen.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma, A.L.J. van Strien, M.J. Borgers en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
25 januari 2022.