Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen die namens de betrokkene zijn voorgesteld
3. Beoordeling van het cassatiemiddel dat door het openbaar ministerie is voorgesteld
4.Beslissing
25 januari 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met betrekking tot de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in de context van de coffeeshop Checkpoint. De zaak betreft een vordering tot ontneming van € 3.500.000, die door het gerechtshof Den Haag was opgelegd aan de betrokkene, die betrokken was bij de exploitatie van de coffeeshop. De Hoge Raad heeft de klachten van de betrokkene en het openbaar ministerie beoordeeld, waarbij het hof eerder had geoordeeld dat de betalingsverplichting gematigd moest worden tot 50% van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, dat op € 22.767.439 was geschat.
De Hoge Raad oordeelde dat de beslissing van het hof om de betalingsverplichting te matigen niet tot cassatie leidde. De Hoge Raad benadrukte dat het niet nodig was om te motiveren waarom de klachten niet tot vernietiging van de uitspraak konden leiden, omdat de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. De Hoge Raad verwees naar eerdere rechtsoverwegingen in een samenhangende zaak (ECLI:NL:HR:2022:67) en concludeerde dat de matiging van de betalingsverplichting door het hof gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden waaronder het wederrechtelijk verkregen voordeel was verkregen.
De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de complexe relatie tussen de exploitatie van coffeeshops, de rol van de overheid en de juridische implicaties van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad verwerpt de beroepen en bevestigt de beslissing van het hof, waarbij de maatschappelijke context en de rol van de overheid in de exploitatie van de coffeeshop in overweging zijn genomen.