De in deze zaak relevante wettelijke bepalingen luidden in de tenlastegelegde periode zoals hierna is weergegeven. Het hof heeft niet vastgesteld dat sprake is van een geval ‑ zoals bedoeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 44 - waarin de toepasselijkheid van die bepalingen op grond van artikel 22.1 lid 2 (oud) Wm is uitgezonderd, zodat in cassatie van die toepasselijkheid moet worden uitgegaan.
- Artikel 8.1 leden 1 en 3 (oud) Wm, zoals die luidden tussen 1 oktober 2000 en 1 januari 2008:
“1. Het is verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting:
a. op te richten;
b. te veranderen of de werking daarvan te veranderen;
c. in werking te hebben.
(...)
3. Het verbod bedoeld in het eerste lid, onder b, geldt niet met betrekking tot veranderingen van de inrichting of van de werking daarvan die in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften.”
- Artikel 8.1 (oud) Wm, zoals dat luidde tussen 1 januari 2008 en 1 oktober 2010:
“1. Het is verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting waartoe een gpbvinstallatie behoort:
a. op te richten;
b. te veranderen of de werking daarvan te veranderen;
c. in werking te hebben.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere categorieën van inrichtingen worden aangewezen, waarvoor de in het eerste lid bedoelde verboden gelden.
3. Voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid dan wel voor een inrichting die behoort tot een aangewezen categorie van inrichtingen als bedoeld in het tweede lid, geldt het verbod, bedoeld in het eerste lid, onder b, niet met betrekking tot veranderingen van die inrichting of van de werking daarvan, die in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften.
4. Voor een inrichting die behoort tot een aangewezen categorie van inrichtingen als bedoeld in het tweede lid, geldt het verbod, bedoeld in het eerste lid, onder b, evenmin met betrekking tot veranderingen van die inrichting of van de werking daarvan, voor zover daarop regels, gesteld krachtens een algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 8.40, van toepassing zijn.”
- Artikel 8.19 lid 2 (oud) Wm, zoals dat luidde tussen 1 oktober 2000 en 1 januari 2008. Door inwerkingtreding van de Wet van 22 november 2006 (Stb. 2006, 606) is dit artikellid per 1 januari 2008 zonder inhoudelijke wijzigingen vernummerd tot lid 1:
“Een voor een inrichting verleende vergunning geldt tevens voor veranderingen van de inrichting of van de werking daarvan die niet in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning of de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften, maar die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken, onder voorwaarde dat:
a. deze veranderingen niet leiden tot een andere inrichting dan waarvoor vergunning is verleend;
b. het voornemen tot het uitvoeren van de verandering door de vergunninghouder schriftelijk overeenkomstig de krachtens het zevende lid, onder a, gestelde regels aan het bevoegd gezag is gemeld, en
c. het bevoegd gezag aan de vergunninghouder schriftelijk heeft verklaard dat de voorgenomen verandering voldoet aan de aanhef en onderdeel a en de verandering naar zijn oordeel geen aanleiding geeft tot toepassing van de artikelen 8.22, 8.23 of 8.25.”