Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
10 mei 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 mei 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Den Haag van 4 mei 2021. Het beroep in cassatie is ingesteld door de betrokkene, die in deze procedure wordt aangeduid als de persoon ten laste van wie een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is gedaan. De betrokkene is geboren in 1963 en de vordering betreft profijtontneming in verband met strafbare feiten zoals witwassen en valsheid in geschrift.
De advocaten R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker hebben namens de betrokkene een cassatiemiddel ingediend. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven, omdat de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beslissing van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren A.E.M. Röttgering en M. Kuijer, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.