In deze zaak hebben eisers in cassatie, vertegenwoordigd door hun advocaat K. Aantjes, beroep ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 oktober 2020. De eisers, die gezamenlijk zijn aangeduid, hebben het hof verzocht om het arrest te vernietigen. De verweerders in cassatie zijn niet verschenen, en er is verstek verleend tegen hen. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de klachten die door de eisers zijn ingediend. De conclusie van de Advocaat-Generaal S.D. Lindenbergh was om het cassatieberoep te verwerpen.
De Hoge Raad heeft de procesgang in de feitelijke instanties uiteengezet, waarbij verwezen wordt naar eerdere vonnissen van de rechtbank Noord-Nederland en arresten van het gerechtshof. De Hoge Raad heeft de klachten van de eisers beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet konden leiden tot vernietiging van het arrest van het hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor deze beslissing, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en de eisers veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerders op nihil zijn begroot. Dit arrest is uitgesproken op 22 april 2022 door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, A.E.B. ter Heide, F.R. Salomons, en openbaar gemaakt door raadsheer H.M. Wattendorff.