ECLI:NL:HR:2022:577

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
21/02301
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over discrepantie in strafoplegging en strafmotivering bij brandstichting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 april 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1987, was eerder veroordeeld voor brandstichting, gepleegd in een tijdsbestek van drie maanden, waarbij hij auto’s en een woning in brand stak van zijn ex-schoonvader, voormalige vriend en zus van zijn vriendin. De Hoge Raad werd geconfronteerd met een discrepantie tussen de opgelegde gevangenisstraf van vijf jaren en acht maanden en de strafmotivering van het hof, waarin werd aangegeven dat de bedoeling was om een gevangenisstraf van vijf jaren en zes maanden op te leggen. De advocaat-generaal, T.N.B.M. Spronken, concludeerde dat de Hoge Raad de uitspraak van het hof zo moest verstaan dat de opgelegde straf inderdaad vijf jaren en zes maanden bedroeg, met aftrek zoals bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.

De Hoge Raad oordeelde dat de discrepantie tussen de strafoplegging en de strafmotivering een kennelijke misslag betrof, die om doelmatigheidsredenen kon worden verbeterd. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof zo verstaan dat de verdachte een gevangenisstraf van vijf jaren en zes maanden is opgelegd voor de bewezenverklaarde feiten. Het beroep werd voor het overige verworpen. Deze uitspraak benadrukt het belang van consistentie tussen de strafoplegging en de motivering daarvan, en biedt een precedent voor toekomstige zaken waarin dergelijke discrepanties zich voordoen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/02301
Datum19 april 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 21 mei 2021, nummer 20-000995-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad zal verstaan dat de door het hof aan de verdachte opgelegde vrijheidsstraf vijf jaren en zes maanden beloopt, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr, en het cassatieberoep zal verwerpen.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de strafoplegging onbegrijpelijk is, omdat de opgelegde gevangenisstraf van vijf jaren en acht maanden voor de bewezenverklaarde feiten 2 tot en met 5 niet overeenkomt met de in de strafmotivering bedoelde gevangenisstraf van vijf jaren en zes maanden voor diezelfde feiten.
2.2
Volgens het dictum heeft het hof de verdachte ter zake van de onder 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren en acht maanden, met aftrek als bedoeld in artikel 27 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht.
2.3
Om de redenen die in de conclusie van de advocaat-generaal staan vermeld, is het cassatiemiddel terecht voorgesteld en zal de Hoge Raad de uitspraak van het hof zo verstaan dat aan de verdachte voor de onder 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde feiten een gevangenisstraf is opgelegd van vijf jaren en zes maanden.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- verstaat dat het hof aan de verdachte voor de bewezenverklaarde feiten 2, 3, 4 en 5 een gevangenisstraf heeft opgelegd van vijf jaren en zes maanden;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 april 2022.