Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
19 april 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 april 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1987, was eerder veroordeeld voor brandstichting, gepleegd in een tijdsbestek van drie maanden, waarbij hij auto’s en een woning in brand stak van zijn ex-schoonvader, voormalige vriend en zus van zijn vriendin. De Hoge Raad werd geconfronteerd met een discrepantie tussen de opgelegde gevangenisstraf van vijf jaren en acht maanden en de strafmotivering van het hof, waarin werd aangegeven dat de bedoeling was om een gevangenisstraf van vijf jaren en zes maanden op te leggen. De advocaat-generaal, T.N.B.M. Spronken, concludeerde dat de Hoge Raad de uitspraak van het hof zo moest verstaan dat de opgelegde straf inderdaad vijf jaren en zes maanden bedroeg, met aftrek zoals bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De Hoge Raad oordeelde dat de discrepantie tussen de strafoplegging en de strafmotivering een kennelijke misslag betrof, die om doelmatigheidsredenen kon worden verbeterd. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof zo verstaan dat de verdachte een gevangenisstraf van vijf jaren en zes maanden is opgelegd voor de bewezenverklaarde feiten. Het beroep werd voor het overige verworpen. Deze uitspraak benadrukt het belang van consistentie tussen de strafoplegging en de motivering daarvan, en biedt een precedent voor toekomstige zaken waarin dergelijke discrepanties zich voordoen.