ECLI:NL:HR:2022:562

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
19/04662
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming uit mensenhandel met dubbeltelling in de berekening van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 april 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in verband wordt gebracht met mensenhandel. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en heeft een vermindering van het vastgestelde ontnemingsbedrag voorgesteld. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het hof bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel een dubbeltelling heeft toegepast, wat heeft geleid tot een onterecht vastgesteld ontnemingsbedrag van € 379.400. De Hoge Raad heeft de zaak zelf afgedaan door het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op € 596.100 en de betalingsverplichting te verminderen met € 20.300 en € 5.000 vanwege overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het EVRM. De uitspraak van het hof is vernietigd, maar het beroep is voor het overige verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/04662 P
Datum19 april 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 september 2019, nummer 21-005918-18, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
hierna: de betrokkene.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft F.P. Slewe, advocaat te Schiphol, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot:
- vernietiging van de bestreden uitspraak,
- vermindering van de vaststelling van de omvang van het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel met een bedrag van € 20.300, en
- vermindering van het vastgestelde ontnemingsbedrag naar de gebruikelijke maatstaf in verband met de overschrijding van de redelijke termijn.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het vastgestelde wederrechtelijk verkregen voordeel voor wat betreft de ‘afgedragen inkomsten [betrokkene 1] ’ onbegrijpelijk is gemotiveerd en voert daartoe in het bijzonder aan dat in de berekening sprake is van een dubbeltelling.
2.2
Het cassatiemiddel slaagt. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 10. De Hoge Raad zal de zaak zelf afdoen en de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en het aan de Staat te betalen bedrag verminderen met 29 dagen vermenigvuldigd met de berekende dagopbrengst van € 700, zijnde in totaal € 20.300.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde betalingsverplichting. De Hoge Raad zal die betalingsverplichting verminderen met € 5.000.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting;
- stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 596.100;
- vermindert het te betalen bedrag in die zin dat de hoogte daarvan € 591.100 bedraagt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 april 2022.