Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
8 april 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 april 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de vrouw tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag. De vrouw, die in 2009 was gehuwd onder huwelijkse voorwaarden met uitsluiting van gemeenschap van goederen, had om echtscheiding verzocht. De rechtbank had de echtscheiding uitgesproken en daarbij de verdeling van een gemeenschappelijke woning in Spanje aan de orde gesteld. De vrouw verzocht in cassatie dat de woning aan de man zou worden toebedeeld, met de verplichting om de helft van de overwaarde aan haar te voldoen. De rechtbank had dit verzoek toegewezen, maar het hof had in zijn beschikking verzuimd opnieuw te beslissen over de verplichting van de man om de helft van de waarde van de woning aan de vrouw te voldoen. De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte geen nieuwe beslissing had gegeven over deze verplichting. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het hof, maar alleen voor zover daarin niet was beslist dat de man de helft van de vast te stellen taxatiewaarde van de gemeenschappelijke woning aan de vrouw moest voldoen. De Hoge Raad bepaalde vervolgens dat de man deze verplichting wel had.