ECLI:NL:HR:2022:529

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
21/01489
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over medeplegen van invoer en aanwezig hebben van cocaïne met betrekking tot strafmotivering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 april 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 26 maart 2021. De verdachte, geboren in 1974, was in hoger beroep veroordeeld voor het medeplegen van de invoer van cocaïne en het medeplegen van het aanwezig hebben van cocaïne, beide in strijd met de Opiumwet. De Hoge Raad ontving cassatiemiddelen van de advocaat van de verdachte, M. van Stratum, die stelde dat de bewijsklachten over opzet, medeplegen en de aanwezigheid van een concrete hoeveelheid cocaïne niet correct waren behandeld. Daarnaast werd er geklaagd over de strafmotivering van het hof, die als innerlijk tegenstrijdig en onbegrijpelijk werd ervaren, omdat de opgelegde gevangenisstraf van 43 maanden niet in verhouding zou staan tot de bewezenverklaarde hoeveelheid van 1,082 kilo cocaïne, terwijl er bij de strafoplegging rekening was gehouden met een veel grotere hoeveelheid.

De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom de klachten niet gegrond waren, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand bleef.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/01489
Datum12 april 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 26 maart 2021, nummer 23-001216-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M. van Stratum, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van de cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren C. Caminada en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 april 2022.