In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een effectenleaseovereenkomst en de betekenis van een vaststellingsovereenkomst, in dit geval de Duisenberg-regeling, voor de verjaring van de betalingsverplichting op grond van de effectenleaseovereenkomst. De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven, omdat de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft het beroep van eiser verworpen en eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Tealinez zijn begroot op nihil. Het arrest is gewezen op 8 april 2022 en is openbaar uitgesproken door raadsheer H.M. Wattendorff. De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal M.H. Wissink strekte tot verwerping van het cassatieberoep, waarop de advocaat van eiser schriftelijk heeft gereageerd. Tealinez is niet verschenen in deze procedure.