Uitspraak
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Utrecht,
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
8 april 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 april 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij betrokkene, vertegenwoordigd door advocaat G.E.M. Later, in cassatie ging tegen de beschikking van de rechtbank Den Haag van 13 september 2021. De rechtbank had in die beschikking geoordeeld over de vraag of er sprake was van een psychogeriatrische of daarmee gelijkgestelde aandoening, in dit geval neurocognitieve stoornissen, in het kader van de Wet zorg en dwang (Wzd). Betrokkene stelde motiveringsklachten tegen dit oordeel. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de klachten van betrokkene onderzocht, maar kwam tot de conclusie dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom het oordeel tot stand was gekomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van betrokkene dan ook verworpen. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door de raadsheren, waarbij F.J.P. Lock als voorzitter fungeerde.