ECLI:NL:HR:2022:517

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
20/02222
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over feitelijk leidinggeven aan mensensmokkel en valsheid in geschrift met betrekking tot de redelijke termijn en schrifturen van benadeelde partijen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 april 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 16 juli 2020. De verdachte, geboren in 1972, was beschuldigd van feitelijk leidinggeven aan medeplegen van mensensmokkel, valsheid in geschrift en deelname aan een criminele organisatie. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de uitspraak van het hof beoordeeld, maar deze klachten konden niet leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom de klachten niet gegrond waren, aangezien dit niet van belang was voor de ontwikkeling van het recht.

Eén van de cassatiemiddelen betrof de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, omdat de stukken te laat door het hof waren ingezonden. De Hoge Raad oordeelde dat dit cassatiemiddel gegrond was, maar verbond hieraan geen verdere rechtsgevolgen. Daarnaast werd er een klacht ingediend over de schrifturen van de benadeelde partijen, die niet tijdig waren ingediend volgens de regels van het Procesreglement Hoge Raad. De Hoge Raad besloot om op deze schrifturen geen acht te slaan, omdat de originele exemplaren niet tijdig waren nagezonden.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, waarbij de vice-president en de raadsheren de uitspraak hebben gedaan in aanwezigheid van de waarnemend griffier. Dit arrest is van belang voor de toepassing van de redelijke termijn in cassatieprocedures en de naleving van procesregels door benadeelde partijen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/02222
Datum5 april 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 16 juli 2020, nummer 22-000392-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. Gonzalez Bos, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partijen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] heeft M.L. Hoogendoorn, advocaat te Leiden, schrifturen ingediend.
De raadsman van de verdachte heeft een verweerschrift ingediend.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend voor wat betreft de hoogte van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het vierde cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. In het licht van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, zal de Hoge Raad volstaan met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.
4. Beoordeling van de schrifturen van de benadeelde partijen [betrokkene 1] en [betrokkene 2]
4.1
Artikel 4.3.3.3 van het Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden luidt:
“Indien een procesdeelnemer digitaal procedeert, geschiedt de indiening van de schriftuur door plaatsing in het webportaal. Wordt niet digitaal geprocedeerd, dan geschiedt de indiening van de schriftuur hetzij door inlevering bij de centrale balie, hetzij door verzending per post of koeriersdienst, hetzij door verzending via de fax (mits gevolgd door inlevering of verzending van het originele exemplaar). Een schriftuur die langs elektronische weg maar niet in het webportaal (bijvoorbeeld: per e-mail) is ingediend, wordt niet in behandeling genomen.”
4.2
De raadsvrouw van de benadeelde partijen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] heeft na verzending van de onderscheidenlijke schrifturen per fax niet de originele exemplaren van die schrifturen nagezonden. De raadsvrouw is door de Hoge Raad bij brief van 11 januari 2022 in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen. De originele exemplaren van de schrifturen zijn echter pas bij de griffie van de Hoge Raad ingekomen nadat de in de voormelde brief gestelde termijn was verlopen. De Hoge Raad zal daarom op deze schrifturen geen acht slaan.

5.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
5 april 2022.