Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde cassatiemiddel
3.Beoordeling van het vierde cassatiemiddel
4.Beslissing
5 april 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 april 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 16 juli 2020. De verdachte, geboren in 1956, was beschuldigd van feitelijk leidinggeven aan medeplegen van mensensmokkel, valsheid in geschrift en deelname aan een criminele organisatie. De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen van de verdachte beoordeeld, waarbij de advocaat-generaal B.F. Keulen concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen voor wat betreft de hoogte van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. Dit oordeel is niet gemotiveerd, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.
Een van de cassatiemiddelen betrof de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De Hoge Raad heeft dit cassatiemiddel gegrond verklaard, maar heeft geen verdere rechtsgevolgen aan dit oordeel verbonden. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en is de uitspraak van het gerechtshof in stand gebleven, met uitzondering van de hoogte van de gevangenisstraf die opnieuw beoordeeld zal worden.