ECLI:NL:HR:2022:480
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens gebrek aan gronden
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 april 2022 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven, tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 november 2021, nr. 19/01038, die volgde op een verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Hof van 4 februari 2020.
De Hoge Raad heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. Het beroepschrift dat via het webportaal van de Hoge Raad was ingediend, voldeed niet aan de vereisten van artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het niet de gronden van het beroep bevatte. De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende op 24 januari 2022 in de gelegenheid gesteld om dit verzuim binnen zes weken te herstellen. Belanghebbende heeft op 1 maart 2022 gereageerd, maar heeft het verzuim niet hersteld.
Gelet op het bovenstaande heeft de Hoge Raad, met toepassing van artikel 6:6 Awb, het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing is openbaar uitgesproken op 1 april 2022, waarbij de uitspraak is gedaan door vice-president M.E. van Hilten en de raadsheren E.N. Punt en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van waarnemend griffier E. Cichowski.