Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
29 maart 2022.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, gedateerd 9 juli 2020, met nummer RK 19/6915 en 19/6916. De klagers, geboren in 1972 en 1976, hebben een klaagschrift ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Het betreft een beklaagde beslissing over beslag op een boot van de klagers, die onder andere verdacht worden van diefstal. De vraag die centraal staat is of een derde als verkrijger te goeder trouw kan worden aangemerkt, in het licht van de bescherming van derden volgens artikel 3:86 van het Burgerlijk Wetboek.
De advocaat S. Ben Tarraf heeft namens de klagers een cassatiemiddel ingediend. De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 29 maart 2022 het beroep verworpen, waarbij de beschikking is gegeven door vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en J.C.A.M. Claassens, in aanwezigheid van waarnemend griffier S.P. Bakker.