Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
19 april 2022.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beklag ex artikel 552b van het Wetboek van Strafvordering, waarbij de klaagster, een leasemaatschappij, zich verzet tegen het beslag dat is gelegd op een auto met een Ests kenteken. De auto was in beslag genomen in het kader van een verdenking van een Opiumwetdelict. De rechtbank had eerder de verbeurdverklaring van de auto bevestigd, waarna de klaagster in cassatie ging. De Hoge Raad beoordeelt de klachten van de klaagster over de uitspraak van de rechtbank. De klaagster had een in de Estse taal gesteld tenaamstellingsbewijs en een leaseovereenkomst die via Google Translate was vertaald, overgelegd als bewijs van eigendom. De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank begrijpelijk heeft geoordeeld dat deze stukken onvoldoende bewijs opleverden voor het eigendom van de auto door de klaagster. Daarnaast werd het verzoek om aanhouding voor een beëdigd vertaler afgewimpeld. De Hoge Raad concludeert dat de klachten van de klaagster niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, en verwerpt het beroep. De beslissing is genomen op 19 april 2022.