Het bestreden arrest, dat bij verstek is gewezen, houdt onder meer in:
“Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep. Mr. S.M.E.L. van Knippenberg heeft het hof bij e-mail van 6 februari 2018 bericht dat zij de verdachte niet bijstaat in hoger beroep.
(...)
Geldigheid van de behandeling in eerste aanleg
De dossierstukken houden voor wat betreft de procesgang in eerste aanleg onder meer het volgende in.
i.
Verdachte is op 6 april 2016 ter terechtzitting bij de politierechter verschenen zonder advocaat. Op die terechtzitting heeft de politierechter de zaak voor onbepaalde tijd aangehouden en de zaak verwezen naar de rechter-commissaris teneinde een getuige te horen.
ii.
In verband met het getuigenverhoor is op 27 mei 2016 mr. S.M.E.L. van Knippenberg toegevoegd als raadsvrouw van verdachte. Mr. Van Knippenberg is ook bij het getuigenverhoor op 8 juli 2016 aanwezig geweest.
iii.
Op de terechtzitting van de politierechter van 25 januari 2017 heeft de politierechter mondeling vonnis gewezen. Op de aantekening van dat mondeling vonnis staat vermeld: tegenspraak, na aanhouding niet verschenen. Hieruit begrijpt het hof dat het onderzoek op tegenspraak heeft plaatsgevonden maar dat op die terechtzitting van 25 januari 2017 verdachte noch mr. Van Knippenberg is verschenen. In het dossier bevindt zich een oproeping van verdachte voor de zitting van 25 januari 2017 doch niet een kennisgeving van die zitting gericht aan de raadsvrouw.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient terugwijzing plaats te vinden in het geval de rechter ter terechtzitting aan een behandeling ten gronde niet had mogen toekomen omdat één van de personen die een kernrol vervullen bij het onderzoek ter terechtzitting - tot wie, naast de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie, de verdachte en diens raadsman/raadsvrouw worden gerekend - aldaar niet is verschenen, terwijl deze niet op de bij de wet voorgeschreven wijze op de hoogte is gebracht van de dag van de terechtzitting en zich evenmin een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat die dag hem tevoren bekend was.
Nu het er in dit geval voor moet worden gehouden dat de raadsvrouw niet op de bij de wet voorgeschreven wijze op de hoogte is gebracht van de dag van de terechtzitting waarop de zaak inhoudelijk is behandeld, acht het hof dit voorschrift in beginsel geschonden.
In het dossier bevindt zich evenwel ook voormelde e-mail van mr. Van Knippenberg d.d. 6 februari 2018 welke tevens vermeldt: “Bij controle van het dossier is mij echter gebleken dat ik cliënt in eerste aanleg niet heb bijgestaan. Ik heb nooit contact kunnen krijgen met cliënt, waardoor ik ook niet gemachtigd was.”
Nu de raadsvrouw heeft gesteld dat zij de verdachte in eerste aanleg (het hof begrijpt: ter terechtzitting in eerste aanleg) niet heeft bijgestaan, behoeven naar het oordeel van het hof geen gevolgen te worden verbonden aan het eerdergenoemde verzuim. Hieraan doet niet af dat mr. Van Knippenberg wel het verhoor bij de rechter-commissaris heeft bijgewoond. Het hof zal de zaak dan ook niet terugwijzen naar het gerecht in eerste aanleg, teneinde deze opnieuw te berechten en af te doen.”