ECLI:NL:HR:2022:411

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
21/00078
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hennepteelt en diefstal elektriciteit met betrekking tot rechtsbijstand en terugwijzing naar de rechtbank

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 maart 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1975, die werd beschuldigd van hennepteelt en diefstal van elektriciteit door middel van verbreking. De kern van de zaak draait om de vraag of het hof de zaak had moeten terugwijzen naar de rechtbank, omdat de raadsvrouw van de verdachte niet op de hoogte was gesteld van de zitting in eerste aanleg. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeert dat het hof niet voldoende gemotiveerd heeft waarom de zaak niet teruggeworpen moest worden naar de rechtbank. De raadsvrouw had in een e-mail aangegeven dat zij de verdachte niet had bijgestaan en nooit contact met hem had kunnen krijgen. De Hoge Raad oordeelt dat dit verzuim niet zonder gevolgen kan blijven, aangezien de raadsvrouw wel degelijk was toegevoegd voor de gehele procedure. De Hoge Raad vernietigt de eerdere uitspraken en verwijst de zaak terug naar de rechtbank Limburg voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/00078
Datum22 maart 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 18 juli 2018, nummer 20-002528-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.B.E. van Kan, advocaat te Heerlen, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast voorkomt.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de zaak niet naar de rechter in eerste aanleg hoeft te worden teruggewezen, terwijl aan de raadsvrouw van de verdachte niet een afschrift is toegezonden van de oproeping voor de terechtzitting in eerste aanleg van 27 januari 2017 waarop de zaak inhoudelijk is behandeld.
2.2
Het bestreden arrest, dat bij verstek is gewezen, houdt onder meer in:
“Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep. Mr. S.M.E.L. van Knippenberg heeft het hof bij e-mail van 6 februari 2018 bericht dat zij de verdachte niet bijstaat in hoger beroep.
(...)
Geldigheid van de behandeling in eerste aanleg
De dossierstukken houden voor wat betreft de procesgang in eerste aanleg onder meer het volgende in.
i.
Verdachte is op 6 april 2016 ter terechtzitting bij de politierechter verschenen zonder advocaat. Op die terechtzitting heeft de politierechter de zaak voor onbepaalde tijd aangehouden en de zaak verwezen naar de rechter-commissaris teneinde een getuige te horen.
ii.
In verband met het getuigenverhoor is op 27 mei 2016 mr. S.M.E.L. van Knippenberg toegevoegd als raadsvrouw van verdachte. Mr. Van Knippenberg is ook bij het getuigenverhoor op 8 juli 2016 aanwezig geweest.
iii.
Op de terechtzitting van de politierechter van 25 januari 2017 heeft de politierechter mondeling vonnis gewezen. Op de aantekening van dat mondeling vonnis staat vermeld: tegenspraak, na aanhouding niet verschenen. Hieruit begrijpt het hof dat het onderzoek op tegenspraak heeft plaatsgevonden maar dat op die terechtzitting van 25 januari 2017 verdachte noch mr. Van Knippenberg is verschenen. In het dossier bevindt zich een oproeping van verdachte voor de zitting van 25 januari 2017 doch niet een kennisgeving van die zitting gericht aan de raadsvrouw.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient terugwijzing plaats te vinden in het geval de rechter ter terechtzitting aan een behandeling ten gronde niet had mogen toekomen omdat één van de personen die een kernrol vervullen bij het onderzoek ter terechtzitting - tot wie, naast de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie, de verdachte en diens raadsman/raadsvrouw worden gerekend - aldaar niet is verschenen, terwijl deze niet op de bij de wet voorgeschreven wijze op de hoogte is gebracht van de dag van de terechtzitting en zich evenmin een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat die dag hem tevoren bekend was.
Nu het er in dit geval voor moet worden gehouden dat de raadsvrouw niet op de bij de wet voorgeschreven wijze op de hoogte is gebracht van de dag van de terechtzitting waarop de zaak inhoudelijk is behandeld, acht het hof dit voorschrift in beginsel geschonden.
In het dossier bevindt zich evenwel ook voormelde e-mail van mr. Van Knippenberg d.d. 6 februari 2018 welke tevens vermeldt: “Bij controle van het dossier is mij echter gebleken dat ik cliënt in eerste aanleg niet heb bijgestaan. Ik heb nooit contact kunnen krijgen met cliënt, waardoor ik ook niet gemachtigd was.”
Nu de raadsvrouw heeft gesteld dat zij de verdachte in eerste aanleg (het hof begrijpt: ter terechtzitting in eerste aanleg) niet heeft bijgestaan, behoeven naar het oordeel van het hof geen gevolgen te worden verbonden aan het eerdergenoemde verzuim. Hieraan doet niet af dat mr. Van Knippenberg wel het verhoor bij de rechter-commissaris heeft bijgewoond. Het hof zal de zaak dan ook niet terugwijzen naar het gerecht in eerste aanleg, teneinde deze opnieuw te berechten en af te doen.”
2.3
Op grond van artikel 423 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) behoort het hof, indien de hoofdzaak door de rechtbank is beslist en sprake is van een ter gelegenheid van de behandeling en beslissing van de zaak in eerste aanleg tot nietigheid leidend verzuim, na een nieuwe behandeling van de zaak in hoger beroep, de uitspraak van de eerste rechter te vernietigen, maar niet, vervolgens, de zaak terug te wijzen naar de eerste rechter op de grond dat de verdachte een aanleg heeft gemist.
In sommige gevallen kan echter het in artikel 423 lid 2 Sv besloten liggende beginsel dat een verdachte in aan hoger beroep onderworpen zaken aanspraak heeft op berechting in twee feitelijke instanties, in afwijking van de hiervoor bedoelde hoofdregel met zich brengen dat na vernietiging van het vonnis in eerste aanleg, de zaak wordt teruggewezen naar de eerste rechter. Naast de in artikel 423 lid 2 Sv geregelde gevallen is van zo'n geval onder meer sprake wanneer de rechter ter terechtzitting in eerste aanleg aan de behandeling ten gronde niet had mogen toekomen omdat een van de overige personen die een kernrol vervullen bij het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg niet is verschenen, terwijl hij niet op de bij de wet voorgeschreven wijze op de hoogte is gebracht van de dag van de terechtzitting en zich ook niet een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat die dag hem tevoren bekend was. Tot deze personen kunnen, naast de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie, alleen de verdachte en diens raadsman worden gerekend. (Vgl. HR 7 mei 1996, ECLI:NL:HR:ZD0442.)
2.4
Het hof heeft vastgesteld dat de raadsvrouw van de verdachte, S.M.E.L. van Knippenberg, niet is opgeroepen voor de zitting van de politierechter van 25 januari 2017. Het hof heeft niettemin geoordeeld dat aan dat verzuim niet het gevolg hoeft te worden verbonden dat de zaak wordt teruggewezen naar de politierechter, omdat de raadsvrouw in een emailbericht van 6 februari 2018 heeft gesteld dat zij de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg niet heeft bijgestaan en zij “nooit contact” heeft kunnen krijgen met de verdachte. Dat oordeel is niet toereikend gemotiveerd. Het hof heeft immers tevens vastgesteld dat Van Knippenberg op 27 mei 2016 is toegevoegd als raadvrouw van de verdachte en dat zij op 8 juli 2016 bij een getuigenverhoor aanwezig is geweest, terwijl de toevoeging – gelet op artikel 43 lid 1 (oud) Sv – geschiedt voor de gehele aanleg waarin zij heeft plaatsgehad en het hof ook niet heeft vastgesteld dat de verdachte voorafgaand aan de zitting van 25 januari 2017 kenbaar heeft gemaakt geen prijs meer te stellen op rechtsbijstand.
2.5
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof en de uitspraak van de politierechter in de rechtbank Limburg van 25 januari 2017;
- verwijst de zaak naar de rechtbank Limburg, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 maart 2022.