Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
22 maart 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 maart 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 20 januari 2021. Het openbaar ministerie had een principaal cassatieberoep ingesteld, maar dit beroep werd later ingetrokken. De verdachte, geboren in 1990, heeft vervolgens op basis van artikel 433 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering een incidenteel cassatieberoep ingesteld. De advocaat N.R. Janszen heeft namens de verdachte een cassatiemiddel voorgesteld. De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het incidenteel beroep. De Hoge Raad heeft vervolgens beoordeeld of de verdachte ontvankelijk was in het incidenteel beroep, gezien de intrekking van het principaal beroep door het openbaar ministerie. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat, omdat het openbaar ministerie het principaal beroep heeft ingetrokken, de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het incidenteel beroep. Dit leidde tot de beslissing dat het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.