Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
4.Beslissing
15 maart 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 januari 2020. De verdachte, geboren in 1991, was in hoger beroep veroordeeld voor medeplegen van afpersing en deelname aan een criminele organisatie. De Hoge Raad ontving cassatiemiddelen van de verdachte, ingediend door zijn advocaten R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker. Daarnaast was er een schriftuur van de benadeelde partij, ingediend door advocaat S. Vermeulen, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat deze te laat was ingediend.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens had geconcludeerd tot vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf, maar de Hoge Raad oordeelde dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging. De Hoge Raad hoefde niet te motiveren waarom, omdat de klachten niet relevant waren voor de ontwikkeling van het recht. Echter, het derde cassatiemiddel, dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, werd gegrond bevonden. De Hoge Raad stelde vast dat de redelijke termijn was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 52 maanden naar 47 maanden.
De Hoge Raad vernietigde dus de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de duur van de gevangenisstraf, en verwierp het beroep voor het overige. Dit arrest is gewezen door vice-president J. de Hullu, samen met raadsheren Y. Buruma en E.S.G.N.A.I. van de Griend, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.