Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste tot en met het zesde cassatiemiddel
3.Beoordeling van het zevende cassatiemiddel
4.Beslissing
15 maart 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 januari 2020. De verdachte, geboren in 1990, was betrokken bij meerdere strafbare feiten, waaronder medeplegen van diefstal met valse sleutels, oplichting van een bloemen- en plantenwinkel en een houtzagerij, en deelname aan een criminele organisatie. De advocaat van de verdachte, N. van Schaik, heeft cassatiemiddelen voorgesteld, waarop de advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf, maar niet van de gehele uitspraak. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging, met uitzondering van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het EVRM, was overschreden, omdat de stukken te laat door het hof waren ingezonden. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 22 maanden naar 21 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De overige onderdelen van het beroep werden verworpen.