Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.Beoordeling van de aanvraag
4.Beslissing
18 januari 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 januari 2022 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, gedateerd 12 maart 2021. De aanvrager, vertegenwoordigd door advocaat R. Mahovic, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden voor medeplegen van afdreiging en poging tot afdreiging. De aanvrager stelde dat het hof een lagere straf zou hebben opgelegd indien het hof de straffen van twee medeverdachten als uitgangspunt had genomen en niet was uitgegaan van feitelijke onjuistheden in het arrest.
De Hoge Raad overweegt dat voor een herziening op grond van artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering alleen een met stukken onderbouwd gegeven kan dienen dat bij het onderzoek op de terechtzitting niet bekend was. Dit gegeven moet een ernstig vermoeden wekken dat, indien het bekend was geweest, het onderzoek zou hebben geleid tot een vrijspraak, ontslag van rechtsvervolging, niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, of toepassing van een minder zware strafbepaling.
De Hoge Raad concludeert dat de aanvraag tot herziening kennelijk ongegrond is. De argumenten van de aanvrager worden verworpen, omdat onder “een minder zware strafbepaling” in de zin van artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. De oplegging van een andere sanctie of het achterwege laten van een sanctie valt hier niet onder. De aanvraag wordt afgewezen.