Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
8 maart 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 maart 2022 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. Het beroep was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat A.P. Visser. De advocaat-generaal B.F. Keulen concludeerde dat de verdachte niet-ontvankelijk zou worden verklaard in het cassatieberoep. De Hoge Raad oordeelde dat volgens artikel 432 lid 1, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) het cassatieberoep binnen veertien dagen na de einduitspraak moest worden ingesteld, mits de dagvaarding of oproeping aan de verdachte in persoon was betekend. In dit geval was de dagvaarding voor de terechtzitting van het hof op 4 april 2019 aan de verdachte in persoon betekend. Dit betekende dat het cassatieberoep uiterlijk op 18 april 2019 ingesteld had moeten worden. Echter, het beroep werd pas op 24 februari 2021 ingesteld, wat te laat was. Hierdoor kon de Hoge Raad het cassatieberoep niet in behandeling nemen. De Hoge Raad verklaarde het beroep dan ook niet-ontvankelijk.