Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beoordeling van het cassatiemiddel voor het overige
4.Beslissing
18 januari 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 januari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1981, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank. De advocaat van de verdachte, J. Michels, voerde aan dat de redelijke termijn in het hoger beroep was overschreden met meer dan zes maanden. Het hof had deze opmerking echter niet opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, wat de Hoge Raad niet onjuist achtte. De Hoge Raad oordeelde dat de raadsman niet had aangegeven op welke gronden de redelijke termijn volgens artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens was overschreden.
Daarnaast werd er in de zaak een vraag gesteld over de omzetting van vervangende hechtenis in gijzeling bij schadevergoedingsmaatregelen. De Hoge Raad heeft bepaald dat met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen voor zover het ging om de toepassing van vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel. Voor de overige klachten in het cassatiemiddel werd het beroep verworpen.
De uitspraak van de Hoge Raad biedt belangrijke inzichten in de toepassing van de redelijke termijn in hoger beroep en de mogelijkheden voor gijzeling in het kader van schadevergoedingsmaatregelen.