In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 februari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij eisers in cassatie, vertegenwoordigd door advocaat H.J.W. Alt, het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden hebben bestreden. De verweerders in cassatie, vertegenwoordigd door advocaat K. Aantjes, hebben een voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad heeft de klachten van eisers over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. Dit oordeel is gegeven zonder dat de Hoge Raad verdere motivering behoeft, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bepaald in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook het incidentele beroep, dat afhankelijk was van de uitkomst van het principale beroep, niet behandeld. In de beslissing heeft de Hoge Raad het principale beroep verworpen en eisers veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 421,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De uitspraak is gedaan door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, F.J.P. Lock en F.R. Salomons, en openbaar uitgesproken door raadsheer H.M. Wattendorff.