Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.Eerdere herzieningsaanvraag
3.De aanvraag tot herziening
4.Beoordeling van de aanvraag
5.Beslissing
8 maart 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 maart 2022 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het gerechtshof te Arnhem, dat op 19 juli 2001 was gewezen. De aanvraagster, geboren in 1964, was eerder door het hof veroordeeld tot twee jaren gevangenisstraf, waarvan acht maanden voorwaardelijk, voor feitelijk leidinggeven aan het medeplegen van valsheid in geschrift door een rechtspersoon. Deze veroordeling was het gevolg van beleggingsfraude.
De aanvraagster had eerder, in 2006, ook al een herzieningsaanvraag ingediend, die door de Hoge Raad was afgewezen. In de huidige procedure heeft de Hoge Raad de nieuwe aanvraag tot herziening beoordeeld. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de aanvraag kennelijk ongegrond is. De redenen voor deze afwijzing zijn te vinden in een eerder arrest dat op dezelfde dag is uitgesproken in een samenhangende zaak (21/04174, ECLI:NL:HR:2022:303).
De Hoge Raad heeft de aanvraag tot herziening afgewezen, waarmee de eerdere veroordeling in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.