ECLI:NL:HR:2022:290

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
20/03781
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam inzake ongeldigverklaring rijbewijs en bewijsvoering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1987, was aangeklaagd voor het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs, in strijd met artikel 9 lid 2 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte had eerder een aangetekende brief ontvangen van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) waarin hem werd meegedeeld dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Tijdens eerdere aanhoudingen door de politie had hij ook verklaard dat hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was. Het hof had de verdachte schuldig bevonden, maar de Hoge Raad oordeelde dat uit de bewijsvoering niet zonder meer kon volgen dat de verdachte 'redelijkerwijs moest weten' dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De Hoge Raad vernietigde daarom de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling.

De Hoge Raad oordeelde dat de bewijsvoering onvoldoende was om te concluderen dat de verdachte zich bewust was van de ongeldigheid van zijn rijbewijs. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak, wat de Hoge Raad heeft gevolgd. Dit arrest benadrukt het belang van duidelijke en toereikende bewijsvoering in strafzaken, vooral wanneer het gaat om de kennis van de verdachte over de geldigheid van zijn rijbewijs.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/03781
Datum22 februari 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 november 2020, nummer 23-003587-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de bewezenverklaarde overtreding van artikel 9 lid 2 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) door het hof niet toereikend is gemotiveerd. Het voert aan dat uit de gebruikte bewijsmiddelen niet kan volgen de verdachte “redelijkerwijs moest weten” dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
“op 16 maart 2017, te Amsterdam, terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een categorie van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, Turnerstraat, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie heeft bestuurd.”
2.2.2
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd met aanvulling van gronden. De bewezenverklaring steunt op de volgende – in dat vonnis opgenomen – bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal ter zake artikel 9 WVYV met nummer 160320171200019769 van 16 maart 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (pagina’s ongenummerd).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Wij bevonden ons op 16 maart 2017 op de Turnerstraat te Amsterdam. Aldaar zagen wij een Volkswagen Polo met kenteken [kenteken 1] rijden. Na onderzoek bleek dat van verdachte een op zijn naam gesteld rijbewijs voor één of meer categorieën van motorrijtuigen dan wel voor een gedeelte van de geldigheidsduur ongeldig is verklaard.
2. Een geschrift van 4 september 2015, zijnde een aan verdachte aangetekend verstuurde brief met daarin het besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR) tot ongeldigverklaring van het rijbewijs (pagina’s ongenummerd).
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Op 18 juni 2015 hebben we u een brief gestuurd. In die brief stond dat u een onderzoek naar uw alcoholgebruik moest laten doen. Helaas heeft u dit onderzoek niet, of niet op tijd betaald. U bent dus ook niet onderzocht. Daarom verklaren we uw rijbewijs ongeldig vanaf 11 september 2015.
3. Een verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 oktober 2017.
Deze verklaring houdt onder meer in, zakelijk weergeven:
A: De officier van justitie houdt mij voor dat ik op 5 februari 2016 en 17 juni 2016 ook door de politie ben aangehouden omdat mijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De politie heeft toen alleen tegen mij gezegd dat ik geen rijbewijs had, maar niet dat mijn rijbewijs ongeldig was.”
2.2.3
In het bevestigde vonnis is ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“De raadsman heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de brieven van het CBR, waarin de ongeldigheid van het rijbewijs is medegedeeld, daadwerkelijk door verdachte zijn gelezen. De politierechter is echter van oordeel dat, gelet op de eerdere aanhoudingen door de politie, verdachte redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Verdachte had meer onderzoek moeten doen indien het hem niet duidelijk was. Het onder 2 ten laste gelegde kan dus bewezen worden.”
2.2.4
Het hof heeft de bewijsmiddelen als volgt aangevuld:
“Aanvulling bewijsmiddelen
- Een proces-verbaal ter zake artikel 9 WVW met nummer 050220161942003626 van 5 februari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (pagina’s ongenummerd).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Wij bevonden ons op 5 februari 2016 op de Voorstreek te Leeuwarden. Aldaar zagen wij een personenauto (Mercedes) met kenteken [kenteken 2] rijden.
Verdachte: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] . Na onderzoek bleek dat van verdachte een op zijn naam gesteld rijbewijs voor één of meer categorieën van motorrijtuigen dan wel voor een gedeelte van de geldigheidsduur ongeldig is verklaard.
De verdachte verklaart: ik weet dat er een maatregel van kracht is en/of dat het rijbewijs ongeldig is verklaard. Verder wil ik verklaren dat ik weet dat ik fout zat.
- Een proces-verbaal ter zake artikel 9 WVW met nummer 170620160300001167 van 17 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6] (pagina’s ongenummerd).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Wij bevonden ons op 17 juni 2016 op de Waterbies te Leeuwarden. Aldaar zagen wij een personenauto (Citroen Berlingo) met kenteken [kenteken 3] rijden.
Verdachte: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] . Na onderzoek bleek dat van verdachte een op zijn naam gesteld rijbewijs voor één of meer categorieën van motorrijtuigen dan wel voor een gedeelte van de geldigheidsduur ongeldig is verklaard.
De verdachte verklaart: ik weet dat er een maatregel van kracht is en/of dat het rijbewijs ongeldig is verklaard. Verder wil ik niks verklaren.
- De verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg op 5 oktober 2017, inhoudende, voor zover relevant:
De officier van justitie houdt mij voor dat mijn rijbewijs sinds 17 april 2017 weer geldig is. Ik heb mijn rijbewijs nog niet opnieuw kunnen aanvragen omdat ik op dit moment in detentie zit.”
2.2.5
Het hof heeft verder het volgende overwogen:
“In hoger beroep gevoerde verweren ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de brieven van het CBR, waarin de ongeldigheid van het rijbewijs is medegedeeld, daadwerkelijk door de verdachte zijn gelezen.
Bij de stukken bevindt zich een aangetekende brief van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) van 17 december 2015 waarin aan de verdachte wordt medegedeeld dat hij niet geschikt is om te rijden omdat uit onderzoek blijkt dat er bij de verdachte sprake is van alcoholmisbruik en dat zijn rijbewijs ongeldig blijft. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof op vordering van de advocaat-generaal stukken in het dossier gevoegd waaruit blijkt dat de verdachte op 5 februari 2016 en 17 juni 2016 eveneens is aangehouden door de politie en dat hem bij die aanhoudingen is medegedeeld dat zijn rijbewijs ongeldig is verklaard. Bij zijn aanhouding op 5 februari 2016 heeft de verdachte verklaard dat hij wist dat hij fout zat. Bij zijn aanhouding op 17 juni 2016 wenste hij niets te verklaren. Uit de verklaring van de verdachte die hij ter terechtzitting in eerste aanleg heeft afgelegd blijkt dat hij daarna geen nieuw rijbewijs heeft aangevraagd.
Al het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt het hof tot de slotsom dat de verdachte op 17 maart 2017 wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven. Het door de raadsvrouw gevoerd verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.”
2.3
Het cassatiemiddel klaagt terecht dat uit de bewijsvoering niet zonder meer kan volgen dat de verdachte “redelijkerwijs moest weten” dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 februari 2022.