Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.Beoordeling van de aanvraag
4.Beslissing
22 februari 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 februari 2022 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De aanvrager, geboren in 1999, was eerder veroordeeld voor diefstal met geweld, gepleegd door twee of meer verenigde personen, en kreeg een taakstraf van tweehonderd uren. De aanvraag tot herziening is gebaseerd op twee gronden. Ten eerste wordt aangevoerd dat de bewezenverklaring in hoger beroep van de medeverdachte niet overeenkomt met het vonnis van de politierechter in de zaak van de aanvrager. De medeverdachte was vrijgesproken van het geweldselement, terwijl de aanvrager was veroordeeld voor diefstal met geweld. De Hoge Raad oordeelt dat de veroordelingen niet onverenigbaar zijn, omdat de aanvrager geen hoger beroep heeft ingesteld en de medeverdachte op andere gronden is vrijgesproken.
Ten tweede wordt gesteld dat in de zaak van de medeverdachte camerabeelden zijn getoond, terwijl in de zaak van de aanvrager alleen screenshots zijn gepresenteerd. De aanvrager beweert dat als de politierechter de camerabeelden had gezien, hij mogelijk was vrijgesproken van het geweldselement. De Hoge Raad oordeelt echter dat deze stelling te speculatief is en niet leidt tot een ernstig vermoeden dat de uitkomst anders zou zijn geweest. De aanvraag tot herziening wordt daarom afgewezen, omdat deze kennelijk ongegrond is.