ECLI:NL:HR:2022:280

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
20/04119
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over onderhoudsverplichtingen in pachtovereenkomst en de gevolgen van terme de grâce

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 februari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een pachtovereenkomst. De eiser tot cassatie, aangeduid als [verpachter], had beroep ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 oktober 2020. De zaak draait om de vraag of de rechter een vordering tot ontbinding van de pachtovereenkomst kan afwijzen, ondanks een tekortkoming in de onderhoudsverplichtingen door de pachter, aangeduid als [pachter]. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling gekeken naar de schending van de onderhoudsverplichtingen door de pachter en de mogelijkheid van de rechter om een terme de grâce te verlenen, zoals vastgelegd in artikel 7:376 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. De Hoge Raad concludeert dat de klachten van de verpachter over het arrest van het hof niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. Dit betekent dat de Hoge Raad niet verder hoeft te motiveren waarom het tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Het incidentele beroep van de pachter, dat afhankelijk was van de uitkomst van het principale beroep, behoeft geen behandeling. De Hoge Raad heeft de verpachter in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die zijn begroot op € 415,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet tijdig worden voldaan.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer20/04119
Datum18 februari 2022
ARREST
In de zaak van
[verpachter],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie, verweerder in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,
hierna: [verpachter],
advocaat: J.H.M. van Swaaij,
tegen
[pachter],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie, eiser in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,
hierna: [pachter],
advocaat: H.J.W. Alt.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de vonnissen in de zaak 4537277/15-6539 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 januari 2016, 24 juni 2016 en 25 november 2016 ;
de arresten in de zaak 200.207.676 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 januari 2018, 5 juni 2018, 26 november 2019 en 13 oktober 2020.
[verpachter] heeft tegen het arrest van het hof van 13 oktober 2020 beroep in cassatie ingesteld.
[pachter] heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Partijen hebben over en weer een verweerschrift tot verwerping van het beroep ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, en voor [verpachter] mede door J.M. Moorman en A.C. Tjepkema.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot verwerping van het principaal cassatieberoep.
De advocaat van [verpachter] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel in het principale beroep

De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
Het incidentele beroep, dat is ingesteld onder de voorwaarde dat het middel in het principale beroep tot vernietiging van het arrest van het hof leidt, behoeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen behandeling.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
  • verwerpt het principale beroep;
  • veroordeelt [verpachter] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [pachter] begroot op € 415,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [verpachter] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.M. Wattendorff, als voorzitter, S.J. Schaafsma en F.R. Salomons, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op
18 februari 2022.