ECLI:NL:HR:2022:279

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
20/03458
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep inzake beslag op verkoopopbrengst van auto’s en beëindiging beslag

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarbij het beslag op twee auto’s is beëindigd. De klagers, een klager en een klaagster, hebben beroep ingesteld tegen deze beslissing. De rechtbank oordeelde dat de klagers geen belang meer hadden bij het ingediende beklag, omdat de auto’s door het Openbaar Ministerie (OM) waren verkocht en de opbrengst aan de belastingdienst was uitbetaald in verband met een openstaande vordering. De klager heeft geen cassatiemiddelen ingediend, terwijl de klaagster via haar advocaat, N. van Schaik, een cassatiemiddel heeft voorgesteld. De advocaat-generaal, A.E. Harteveld, heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van beide klagers in hun cassatieberoepen.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klager niet-ontvankelijk is, omdat hij niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichting om tijdig cassatiemiddelen in te dienen. Wat betreft de klaagster heeft de Hoge Raad vastgesteld dat zij geen belang heeft bij het cassatieberoep. Dit oordeel is gebaseerd op de conclusie van de advocaat-generaal, waarin wordt gesteld dat het voldoen aan de verplichting van de Invorderingswet 1990 om belastingaanslagen te betalen, de strafvorderlijke teruggaveregeling doorkruist. Hierdoor kan niet langer worden voldaan aan de in het Wetboek van Strafvordering genoemde gevallen van teruggave. De Hoge Raad heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en verklaart de beroepen van de klagers niet-ontvankelijk.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/03458 B
Datum22 februari 2022
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 21 februari 2017, nummers RK 13/1422 en RK 13/1426, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
hierna: de klager
en
[klaagster] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de klaagster.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klagers. Cassatiemiddelen zijn namens de klager niet voorgesteld.
Namens de klaagster heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klaagster en de klager in hun cassatieberoepen.

2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep dat is ingesteld door de klager

De wet bepaalt binnen welke termijn een advocaat namens de klager een schriftuur met cassatiemiddelen (klachten) bij de Hoge Raad moet indienen. Aan die verplichting is niet voldaan. Het gevolg daarvan is dat de Hoge Raad het beroep van de klager niet in behandeling kan nemen (zie artikel 447 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering).

3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep dat is ingesteld door de klaagster

De klaagster heeft geen belang bij het cassatieberoep, zodat zij daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 4.7 tot en met 4.11.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep van de klagers niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 februari 2022.