Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
22 februari 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 11 februari 2021. De verdachte, geboren in 1994, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak, maar werd door het hof niet-ontvankelijk verklaard. De advocaat van de verdachte, T. de Heer, heeft een cassatiemiddel ingediend, waarin werd betoogd dat het hof ten onrechte geen acht heeft geslagen op grieven die in het initiële appelschrift waren opgenomen en die ook per e-mail waren herhaald. De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling van de zaak.
De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel gegrond verklaard. De redenen voor deze beslissing zijn uiteengezet in de conclusie van de advocaat-generaal. De Hoge Raad oordeelde dat het hof, achteraf bezien, ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 416.2 van het Wetboek van Strafvordering, wat leidt tot de conclusie dat de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte onterecht was. De uitspraak van het hof is vernietigd en de zaak is terugverwezen naar het gerechtshof Amsterdam, zodat deze opnieuw kan worden berecht en afgedaan. Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.L.J. van Strien, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.