ECLI:NL:HR:2022:257

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
21/04877
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep wegens niet voldoen aan procesinleidingseisen

In deze zaak hebben eisers, [eiser 1] en [eiser 2], beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. Het hof had eerder in een zaak tussen dezelfde partijen op 4 mei 2021 uitspraak gedaan. De Hoge Raad heeft in deze procedure de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld. De Advocaat-Generaal T. Hartlief heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de eisers in hun cassatieberoep. De Hoge Raad oordeelt dat de procesinleiding niet op de voorgeschreven wijze is ingediend, zoals vereist in artikel 30c lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Daarnaast voldeed de procesinleiding niet aan de eisen van artikel 407 lid 3 Rv, omdat er geen advocaat bij de Hoge Raad was aangewezen die de eisers in het geding in cassatie zou vertegenwoordigen. De eisers hebben de mogelijkheid om de verzuimen binnen twee weken te herstellen niet benut. Hierdoor heeft de Hoge Raad besloten dat de eisers niet-ontvankelijk zijn in hun beroep. Het arrest is gewezen op 18 februari 2022 en is openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer21/04877
Datum18 februari 2022
ARREST
In de zaak van
1. [eiser 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiseres 2],
wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
hierna: [eisers],
tegen
PROVINCIE ZUID-HOLLAND,
gevestigd te Den Haag,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: de Provincie.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
het vonnis in de zaak C/09/538768/HA ZA 17-923 van de rechtbank Den Haag van 30 oktober 2019;
het arrest in de zaak 200.274.314/01 van het gerechtshof Den Haag van 4 mei 2021.
[eisers] hebben tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
De conclusie van de Advocaat-Generaal T. Hartlief strekt tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] in hun cassatieberoep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Het cassatieberoep is niet ingesteld op de in art. 30c lid 1 Rv voorgeschreven wijze, te weten door indiening van een procesinleiding langs elektronische weg. Ook voldoet de procesinleiding niet aan de eisen van art. 407 lid 3 Rv, nu daarin niet een advocaat bij de Hoge Raad is aangewezen die [eisers] in het geding in cassatie zal vertegenwoordigen. Deze verzuimen konden worden hersteld door dezelfde procesinleiding met inachtneming van de vereisten van de art. 30c en 407 lid 3 Rv opnieuw in te dienen. [eisers] hebben evenwel geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de verzuimen binnen twee weken te herstellen. Dit brengt mee dat zij in hun beroep niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart [eisers] niet-ontvankelijk in hun beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, A.E.B. ter Heide en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op
18 februari 2022.