Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Den Haag,
1.Procesverloop
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
18 februari 2022.
Hoge Raad
In deze zaak hebben eisers, [eiser 1] en [eiser 2], beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. Het hof had eerder in een zaak tussen dezelfde partijen op 4 mei 2021 uitspraak gedaan. De Hoge Raad heeft in deze procedure de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld. De Advocaat-Generaal T. Hartlief heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de eisers in hun cassatieberoep. De Hoge Raad oordeelt dat de procesinleiding niet op de voorgeschreven wijze is ingediend, zoals vereist in artikel 30c lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Daarnaast voldeed de procesinleiding niet aan de eisen van artikel 407 lid 3 Rv, omdat er geen advocaat bij de Hoge Raad was aangewezen die de eisers in het geding in cassatie zou vertegenwoordigen. De eisers hebben de mogelijkheid om de verzuimen binnen twee weken te herstellen niet benut. Hierdoor heeft de Hoge Raad besloten dat de eisers niet-ontvankelijk zijn in hun beroep. Het arrest is gewezen op 18 februari 2022 en is openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff.