In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 februari 2022 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van Buitengaats C.V. en Zeeenergie C.V. tegen PZEM Energy B.V. De zaak betreft de opzegging van een overeenkomst tot levering van energie, die werd ingegeven door de inwerkingtreding van de Splitsingswet en een verlaging van de kredietrating van de afnemer. Buitengaats c.s. hebben beroep in cassatie ingesteld tegen een eerder arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 14 juli 2020 werd gewezen. De Hoge Raad heeft de klachten van Buitengaats c.s. over het arrest van het hof beoordeeld, maar heeft geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven, omdat de vragen die aan de orde waren niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep verworpen en Buitengaats c.s. veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van PZEM zijn begroot op € 902,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.