Uitspraak
1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
Het beroep in cassatie moet daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb niet-ontvankelijk worden verklaard.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 januari 2022 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van P.A.T.M. Pennings, dat was ingesteld tegen een uitspraak op verzet van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 april 2021. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de indiener van het beroepschrift niet heeft voldaan aan de verplichting om griffierecht te betalen. De griffier van de Hoge Raad heeft de indiener op 7 juli 2021 per aangetekende brief gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor betaling. Deze brief is afgeleverd op het opgegeven adres, maar het griffierecht is niet betaald. Vervolgens heeft de griffier op 10 augustus 2021 een tweede aangetekende brief gestuurd om de indiener de gelegenheid te geven te verklaren waarom het griffierecht niet was betaald. Ook deze brief is afgeleverd, maar de indiener heeft hierop niet gereageerd. Hierdoor heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om de indiener te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 14 januari 2022.