ECLI:NL:HR:2022:200
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake informatiebeschikking belanghebbende
In deze zaak heeft [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 21 januari 2020, nr. BK-19/00410. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 19/1081) die betrekking had op een informatiebeschikking die aan belanghebbende was gegeven. De belanghebbende werd vertegenwoordigd door M.M. Dongor, terwijl de Staatssecretaris van Financiën, die als verweerder optrad, werd vertegenwoordigd door [P].
De Hoge Raad heeft het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat het voorgestelde middel niet kan leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft hierbij geen motivering hoeven geven, omdat de beoordeling van het middel niet noodzakelijkerwijs vragen opriep die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken op 18 februari 2022 door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, samen met de raadsheren E.F. Faase en J.A.R. van Eijsden, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.