ECLI:NL:HR:2022:1939
Hoge Raad
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot wraking lid Hoge Raad in strafzaak door verdachte
In deze zaak heeft een verdachte een verzoek tot wraking ingediend tegen een lid van de Hoge Raad in het kader van zijn cassatieberoep. De verdachte had eerder beroep in cassatie ingesteld in een strafzaak, maar er was geen schriftuur met middelen van cassatie ingediend door een advocaat. Dit leidde tot de mededeling dat de verdachte niet in het cassatieberoep kon worden ontvangen. Op 5 december 2022 heeft de verdachte per e-mail een wrakingsverzoek ingediend, dat is ingeschreven onder nummer 22/04617. Het lid van de Hoge Raad tegen wie het verzoek was gericht, heeft aangegeven niet in de wraking te berusten en af te zien van de mogelijkheid om gehoord te worden.
De Hoge Raad heeft de verdachte vervolgens de gelegenheid gegeven om zich binnen twee weken door een advocaat te laten vertegenwoordigen in zijn wrakingsverzoek. Deze mogelijkheid is echter niet benut door de verdachte, die geen advocaat heeft ingeschakeld. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat in strafzaken een verdachte verplicht is om vertegenwoordigd te zijn door een advocaat, zoals vastgelegd in de artikelen 437 en 438 van het Wetboek van Strafvordering. Aangezien de verdachte geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot vertegenwoordiging, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat hij niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot wraking.
De beslissing is openbaar uitgesproken op 23 december 2022 door de president G. de Groot, de vicepresident M.J. Kroeze en raadsheer G.C. Makkink, in aanwezigheid van waarnemend griffier A. Woller-van Welie.